De Geschiedenis van het Noord- Nederlandse Bataljon
Infanterie van Linie nr. 2
Het ontstaan
In 1812 werd de Grande Armée vernietigd tijdens de Russische Veldtocht. De
Bevrijdingsoorlogen begonnen om de Fransen te verdrijven. Op 16-18 oktober
1813 werd Napoleon verslagen in de Volkerenslag bij Leipzig. Veel bondgenoten
van Napoleon kozen de zijde van de Geallieerden. Napoleon trok zijn legers
terug en liet garnizoenen achter in verschillende grote steden. Ook in
Nederland trokken de Franse troepen zich terug toen het Geallieerde
Noordelijke Leger onder Bernadotte Nederland binnentrok, voorafgegaan door
een voorhoede van kozakken. De bevolking kwam in opstand en er werd een
voorlopige regering aangesteld. Men ijverde voor de terugkeer van de Oranjes.
Op 28 november 1813 trok Generaal Molitor zich terug in Gorinchem. Op 29
november landden de eerste Britse troepen in Scheveningen, te weten 200 Royal Marines. En op 30
november keerde in Scheveningen de Prins van Oranje terug, die de titel van
‘Souverein Vorst‘ aanneemt.
Met de Bevrijdingsoorlog op handen werden verschillende eenheden opgericht
voor het vormen van een nieuw leger dat kan helpen de Fransen te verdrijven.
Op 23 november 1813 werd J.E. Phaff (1751-1823) benoemd tot Kolonel van het
door hem op te richten regiment infanterie. Phaff was voor 1795
Luitenant-kolonel in het Staatse Leger. Zodra de omwenteling begon had hij de
overheid in Rotterdam, later het algemeen bestuur, aangeboden op eigen kosten
een regiment op te richten. Dezen hadden zijn aanbod in eerste instantie
afgewezen. De Prins van Oranje nam uiteindelijk zijn aanbod aan. De bedoeling
was dat het regiment uit meerdere bataljons zou bestaan. Hij verkocht zijn
effecten (met verlies) en met de opbrengst, ruim 20.000 gulden, richtte hij 4
wervingsbureaus op. De werving van rekruten verliep voorspoedig: binnen 13
dagen hadden zich 388 rekruten gemeld. Na 3 weken marcheerde het eerste
bataljon, ong. 400 man, voor haar vuurdoop naar Breda.
Afstamming en voortzetting
Het Staatse Leger van de Republiek der Verenigde Nederlanden eindigde, na
reorganisaties ten gevolge van de Bataafse Omwenteling (1795) en de stichting
van het Koninkrijk Holland (1806-1810) zijn zelfstandig bestaan toen het bij
de inlijving van Nederland bij het Franse keizerrijk in Napoleons ‘Grande
Armée’ werd opgenomen. De van oorsprong Hollandse regimenten werden
uiteindelijk in 1814 officieel ontbonden. Daarmee eindigden de tradities van
de oude Nederlandse regimenten. De eenheden die in 1813-1814 zijn opgericht
zijn geen voortzetting van de oude Staatse regimenten. De Koninklijke
Landmacht beschouwt deze eenheden echter wel als voortzetting van de
overeenkomstige eenheden: bij Koninklijk Besluit d.d. 12 maart 1977 (nr. 101;
ministeriële beschikking d.d. 4 augustus 1977, nr. 10746/A;
Landmachtorder nr. 77023) is vastgelegd dat het Bataljon Infanterie van Linie
nr. 2 (BI2), vanaf 1816 2e Afdeeling
Infanterie, vanaf 1841 2e Regiment
Infanterie (2 RI) de opvolger is van het in 1805 gevormde Regiment
Infanterie nr. 2 van de Bataafsche republiek, welke als RI 2 gedurende het
Koninkrijk Holland, en na de inlijving als het 124ème Régiment Infanterie de
Ligne heeft bestaan.
In dat geval begint de afstamming van de eenheid bij de oprichting van het
Regiment van Lambert Charles op 18 november 1602. Dit stamonderdeel vocht in
in de Slag bij Seneffe (11 augustus 1674) onder Willem Adriaan Graaf van
Hoorne. Verschillende stamonderdelen vochten gedurende de Spaanse
Successieoorlog (1701-1714) in de slagen bij Ramillies (23 mei 1706),
Oudenaarde (11 juli 1708) en Malplaquet (11 september 1709). Het oudste
stamonderdeel heeft gedurende deze periode, van 1699 tot 1711, gediend als mariniers
onder kolonel Philippe Claude Touroud de St.-Amant. Over de rest van de 18e eeuw is verder weinig bekend. In
1795 worden de Staatse regimenten gereorganiseerd in Halve Brigades; 2Bat/1HB
en 3Bat/1HB, en 1Bat/2HB streden in 1799 onder Luitenant-genraal W.H.
Daendels tegen de Russen en Britten in Noord-Holland; in 1803 werden deze
bataljons omgenummerd tot BI2, BI3 en BI4, welke in 1805 weer zouden worden
samengevoegd tot RI2. Het regiment hield dit nummer gedurende de periode van
het Koninkrijk Holland, totdat het regiment na de inlijving van het
koninkrijk bij het Keizerrijk Frankrijk in de lijn werd opgenomen als het
124ème Régiment Infanterie de Ligne; 1Bat/RI2 vocht in Spanje en werd eerst
het 123RI, later 130RI. 124RI vocht in Rusland in o.m. de Slag bij Polotsk
(18 augustus 1812); de latere commandant van BI2 gedurende de
Waterloo-campagne, Johannes Speelman, diende in dit regiment, evenals zijn
broer Adrianus, die bij Polotsk dodelijk gewond raakte nadat hij de ‘aigle’
van het regiment had overgenomen van een gesneuvelde vaandrig. Al deze
wapenfeiten spelen overigens geen rol in de traditiehandhaving van het
Regiment Limburgse Jagers.
Het Regiment Van Phaff werd opgericht 23 november 1813 door de gelijknamige
kolonel. Na de officiële oprichting van de Koninklijke Landmacht op 9 januari
1814 wordt het regiment gereorganiseerd en genummerd tot BI2. Na de
Waterloo-campagne werd het BI2 samengevoegd met de Bataljons Nationale
Militie nrs. 16, 17 en 18 tot de 2e Afdeeling Infanterie, onder bevel
van Kolonel J. Speelman. In 1841 werden de Afdeelingen omgezet in Regimenten.
Het 2 RI werd uiteindelijk opgeheven op 1 juli 1950, samen met 6 RI en 11 RI;
de tradities van deze regimenten zouden worden voortgezet door het op dezelfde
dag opgerichte Regiment Limburgse Jagers (RLJ; Koninklijk Besluit d.d. 1 juli
1950, nr. 27). Door voortzetting van de tradities van 6 en 11 RI is RLJ ook
een afstammeling van een aantal andere stamonderdelen die gevochten hebben in
de Waterloo-campagne, te weten BI7, BJ36, BNM8 en BNM17.
II. Krijgsverrichtingen
In dit gedeelte zal alleen het optreden
van het bataljon gedurende de Bevrijdingsoorlog en de Waterloo-campagne
worden behandeld.
Het beleg van Breda
De Fransen trokken zich in november en december 1813 meer en meer terug uit
Nederland, met achterlating van garnizoenen in enkele grote vestingsteden.
Het garnizoen . Na een nacht hard werken, bemoeilijkt
door de onervarenheid van de burgers en troepen, en de taalproblemen, stonden
de 12 stukken geschut in stelling.
.--------------------------------------------------------------
Het beleg van Naarden
Op 17 november 1813 was men begonnen met het insluiten van de vesting
Naarden; de enige beschikbare troepen die men daarvoor had waren 4 bataljons
Nationale Garde van Amsterdam, een 5e bataljon vrijwilligers en enkel
kleinere vrijwillige eenheden. In de loop van de tijd sloten zich hier meer
eenheden bij aan. Het kleine observatiekorps werd ondersteund door de
Landstorm, die met de dag in getalssterkte toenam tot 1.200 man eind
december. Generaal Kraijenhoff werd op 24 november aangesteld tot gouverneur
van Amsterdam, en als zodanig was hij belast met de verdediging van dit
gebied. Met de beperkte eenheden die hij tot zijn beschikking had wist hij
Muiden en Weesp te zuiveren van Franse troepen, en kon de belegering van
Naarden beginnen.
Zijn tegenstander was Generaal Baron Quetard de la Porte, die het bevel
voerde over een samengesteld garnizoen van ongeveer 2.250 man. Op 17
november, dezelfde dag dat in Amsterdam een Nederlands bestuur werd ingesteld
en de omwenteling in feite begon, verklaarde Gen. Quetard de la Porte in
staat van beleg. De bevolking werd geprest om mee te helpen met het weerbaar
maken van de vesting tegen aanvallen van buitenaf. Veel had hij niet te
vrezen, want de gebrekkige troepen die Gen. Kraijenhoff tot zijn beschikking
had waren niet in staat om een aanval op de vesting uit te voeren. Daarom had
de belegering van de Nederlandse troepen een meer verdedigend karakter. De Fransen
daarentegen deden tussen 8 december 1813 en 15 maart 1814 maar liefst 26
uitbraakpogingen. Deze uitvallen waren met name bedoeld om zoveel mogelijk
proviand te veroveren en in de vesting te brengen. Ook diende het om de
compagnie pontonniers de gelegenheid te geven het voorterrein te ontruimen,
wat door de belegeraars ernstig bemoeilijkt werd. De zwaarste verliezen die
de Fransen leden werden veroorzaakt door desertie; het overgrote deel van het
garnizoen bestond uit Nederlandse soldaten van de Nat.Garde en soldaten van
Texel, en Pruisen van het 4e Bataljon,
4ème Regiment Étrangers, die elke mogelijkheid aangrepen om te deserteren.
Al snel bleek dat Gen. Quetard onder geen beding de vesting zou overgeven.
Vanaf 10 januari werden alle mannen van 18-60 jaar ter beschikking gesteld
van de Kolonel der Genie Daulle, de ondercommandant van de vesting, om mee te
werken aan het uitijzen der grachten. Om de belegering kracht bij te zetten
werd Naarden vanaf 19 januari gebombardeerd, eerst nog onregelmatig, maar
vanaf 14 februari dagelijks van ’s avonds 10 uur tot ’s nachts 4 uur. De
bombardementen eisten niet veel slachtoffers, maar richtten zeer veel schade
aan. Het artilleriepark waarover Gen. Kraijenhoff kon beschikken groeide
echter gestaag naarmate er meer geschut aangevoerd werd. Al met al nam de
druk toe. Ook werden vanaf 24 februari holle granaten, beschilderd met Franse
en Nederlandse teksten en gevuld met pamfletten de stad in geschoten.
Schilderij: Pieter Gerardus van
Os.
De halve maan voor Naarden bij het beleg, april 1814 SK-A-1103.
Copyright © Rijksmuseum Amsterdam
De halve maan voor Naarden bij het
beleg, april 1814. De aankomst van soldaten en kanonnen van de Nationale
Garde van Amsterdam op de schans (in de vorm van een lunet of halve maan)
buiten Naarden. P.G. van Os was kapitein van een eenheid Landstorm uit het
kanton Loosdrecht, en heeft meerdere schilderijen en prenten van de
belegering gemaakt. Dat hij een voorliefde had voor de kunst boven het
krijgsgeweld blijkt uit het verslag van J.G. Matthes uit Haringcarspel, die
beschrijft dat van Os en zijn eenheid “geen duit presteerden”. Niettemin
berichtte Kol. Van den Bosch “dat hij onafgebroken bewijzen gaf van
bereidwilligheid tot alles wat slechts eenigzins den lande dienstbaar was”.
De op het schilderij zichtbare militairen zijn gekleed in bruine en
donkerblauwe overjassen; het betreft soldaten van de Nationale Garde, ter
herkennen aan de sjako’s met witmetalen sjakoplaten waarvan ze de adelaars
hebben afgebroken. Enkelen dragen sjako-overtrekken van zwart wasdoek. Ook
zijn er officieren te zien die al een oranje sjerp dragen. Aan overjassen was
eerst een tekort, zodat de soldaten de strenge winter moesten trotseren in
hun rokken. Ook was er eind december aan verschillende eenheden geen soldij
meer uitbetaald. Niettemin was de stemming onder de belegeraars goed.
De Kazematten voor
Naarden-1814 Het Beschieten van
Naarden- april Het doorijzen van der
Karnemelksloot bij Naarden-jan.1814
Doordat de Nederlandse troepen steeds beter
georganiseerd werden, werd het voor de Fransen steeds lastiger om te
fourageren buiten de vesting. Er begon langzaam maar zeker een gebrek te
ontstaan aan levensmiddelen. In januari had het garnizoen en de bevolking in
Naarden een tekort aan koffie, thee, zeep, olie, kaarsen, gort, erwten,
bonen, tabak, jenever, schoeisel en linnen. Vanaf 1 februari werd er strikt
gerantsoeneerd, wat onder de soldaten tot een levendige woekerhandel in
jenever leidde. Tot tweemaal toe werden burgers uit de vesting gezet die niet
over voldoende levensmiddelen voor 6 maanden beschikten, wat de druk deed
afnemen. Om te voorkomen dat de honger hem zou dwingen de vesting over te
geven besloot Gen. Quetard om de manschappen van de Nationale Garde en van de
eenheid van Texel op 3 maart de vesting uit te zetten. Na een inspectie
vertrokken 250 man met achterlating van hun rokken en sjako’s, de volgende
dag vertrokken nog eens 120 man die eerst nog wachtdienst hadden. Maar
diezelfde dag raakte de voorraad brandstoffen uitgeput, zodat bij de burgers
voor veel geld turf en brandhout gekocht moest worden.
Verschillende keren werden onderhandelingspogingen ondernomen: de eerste
keer, op 6 december, werden de gezanten simpelweg afgewezen. Op 17 januari
vertoonde zich een afvaardiging bij de Amsterdamsche Poort, die echter door
enkele douanen onder vuur werd genomen. 2 dagen later probeerde men het nog
eens, maar een uur na hun vertrek begonnen de Fransen met een beschieting
vanuit de vesting. Op 10 en 26 februari werden de onderhandelaars al onder
vuur genomen voordat ze de vesting goed en wel genaderd waren. Maar op 5
april, na een verschrikkelijk bombardement, liet Gen. Quetard de gezanten
toe. De eerste besprekingen leidden niet tot een overeenstemming, evenals de
onderhandelingen de volgende dag. Op 8 april verscheen met de Nederlandse
gezanten een Frans officier, generaal Rostollant, die de boodschap bracht dat
over 14 dagen er een algehele vrede zou zijn. Gen. Quetard gaf echter nog
steeds niet toe. Pogingen op 15 en 16 april en 2 en 4 mei bleven zonder
resultaat. Op 5 mei echter verscheen een nieuwe parlementair, een Frans
hoofdofficier der Artillerie genaamd Lude. Namens de nieuwe Franse regering
bracht hij de order om de vesting te ontruimen. De Raad van Defensie werd
ogenblikkelijk bijeengeroepen om de overhandigde stukken te onderzoeken. Op 7
mei werd bevestigd dat Admiraal Ver Huel de stelling Den Helder had ontruimd
en zijn troepen op doortocht waren door Haarlem. De Raad van Defensie te
Naarden erkende Lodewijk XVIII als Koning van Frankrijk en besloot tot
capitulatie van de vesting. De Franse driekleur werd gestreken en vervangen
door een witte vlag, begeleid door 21 saluutschoten. De aanwezige 2
compagnieën kustkanonniers vervingen meteen hun rood-wit-blauwe kokardes door
oranje exemplaren.
De bevolking werd verboden de Nederlandse vlag te hijsen voordat de
Nederlandse bezetting de vesting zou binnentrekken. 8 mei kwamen Gen.
Kraijenhoff en zijn staf in de vesting aan om een inventarisatie te maken. De
zieken, veteranen, vrouwen en kinderen werden met 5 schepen naar
Antwerpen overgebracht. Het Franse garnizoen dat op 12 mei de vesting verliet
was sterk 60 officieren, 940 onderofficieren en minderen, 20 paarden, 2
houwitsers en een 12-ponder. De bezetting verliet met alle krijgseer om 7 ’s
ochtends de vesting en defileerde voor de Nederlandse troepen die op de
Bussumse Heide waren opgesteld. De Franse troepen trokken over Amersfoort,
Kuilenburg, Heusden, Tilburg, Hoogstraten en Antwerpen naar Rijssel.
Om 9 uur trokken de Nederlandse troepen de vesting binnen: aan het hoofd
Kolonel Bosch, gevolgd door een detachement cavalerie, een eenheid
vrijwillige scherpschutters, BI2, BI3, 1Bat & 2Bat Nat.Garde Amsterdam,
BI4, 3Bat & 4Bat Nat.Garde Amsterdam, BI13, 5Bat Nat.Garde Amsterdam, een
eenheid artillerie en een detachement cavalerie. De troepen werden met veel
gejuich binnengehaald. Ze stelden zich aan weerszijden van de straat op,
waarna om 10 uur Gen. Kraijenhoff zijn intocht deed, gesalueerd met 5
saluutschoten. Uiteindelijk werd op het stadhuis, onder het gedonder van 21
saluutschoten, de Nederlandse vlag gehesen.
Wat het bataljon van het regiment Van Phaff betreft: op 1 januari 1814 werd
ze opgenomen in de nieuw opgerichte Staande Armée en kreeg zij het nummer 2
toegewezen. Haar garnizoensplaats werd Delft. In maart werden 75 man
ingelijfd van een compagnie vrijwilligers uit Goes, opgericht door de
burgemeester van Goes, de heer Van der Spiegel. Op 18 april werden 3
compagnieën onder leiding van Maj. Rost van Tonningen naar Naarden gestuurd,
samen met het BI4 onder Lt.-kol Poolman, om zich onder bevel van Gen.
Kraijenhoff te stellen. Het BI2 heeft geen prominente rol gespeeld in de
belegering, maar het feit dat Nederlandse troepen zelf de vesting hebben
kunnen belegeren was veel belangrijker. Het nieuwe bewind toonde de
Geallieerden dat de Nederlanders zichzelf wilden en konden helpen bevrijden.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------de
weg Nivelles-Ohain, met voorposten in de.
|